5-6 jarigen
Als je vijf bent mag je beginnen met schaatslessen bij Duosport. Deze groep heeft dus de jongste kinderen op het ijs. Dit is dan ook de leeftijd dat je aan de slag kan gaan met stabiliteit en balans. Zelfs de basale schaatsbeweging kunnen ze al beginnen aan te leren. Kleine kinderen leren het best spelenderwijs en aan de hand van imitatie. Je geeft je les aan de hand van een verhaal. Je probeert de verschillende oefeningen die je graag wil doen daarbinnen te vertalen. Met deze groep kan je vaak de hele les verdwijnen in een verhaal, een reis of avontuur. Je kan bijvoorbeeld met zijn alle op berenjacht, een hele middag naar de dierentuin gaan of met z’n alle een feestje organiseren. Zelfs boodschappen doen, taarten bakken en slingers ophangen zitten schaatsoefeningen in verborgen. Een van de leuke dingen aan een les aan de hand van een verhaal, is dat de kinderen in je groep vaak zelf met inspirerende ideeën komen die je kan gebruiken. Je zal bijvoorbeeld merken dat ze veel belangstelling hebben voor dieren en natuurverschijnselen.
De belangrijkste kenmerken van deze groep, die jouw lesgeven beïnvloeden zijn:
- Grove motoriek, weinig controle (glijden op twee benen gaat prima, maar op een been is nog erg moeilijk)
- Heeft rustmomenten nodig (af en toe zitten op het ijs of op de matten
- Veel fantasie en leren door imitatie (we ZIJN nu allemaal olifanten)
- Houdt van herhaling
- Korte concentratie (niet te lange opdrachten)
- Kunnen nog niet (allemaal) goed samenwerken
Welke vormen gebruik je waar op de baan
De vijf en zes jarigen worden tijdens het indelen meestal als eerst gescheiden van de andere kinderen. Ze verzamelen op een plek die dichtbij de grote verzamelplek is, en/of dicht bij waar je het ijs opstapt. De reden hiervoor is dat het voor deze groep kinderen fijn is als ze al gelijk bij de verzamelplek zijn. Zij zijn nog niet altijd sterk genoeg om zelf (ver) te kunnen schaatsen. Ook zullen ze eerder in paniek raken als niet duidelijk is wat er moet gebeuren.
Vaak heb je maar een klein stukje van het ijs nodig om een leuke les op te bouwen. Een 400 meter baan is voor (jonge) kinderen lang, saai en zelfs een beetje onveilig, zeker vanuit de ogen van een klein kind. Als je een groot rondje wil gaan schaatsen kan je het beste de baan opdelen in stukjes en bij elkaar blijven. Zo is het voor veel kinderen wel weer een leuke uitdaging, die ook behapbaar is.
Op een afgezet stukje ijs kun je gebruik maken van stroomvormen, om de pionnen heen. Je kan de pionnen in een rechte streep zetten, maar ook in een rondje of ovaaltje. Als je dit op de grote baan doet, is het wel belangrijk om rekening te houden met de rijrichting. Je kan het best kinderen langs de boarding tegen de richting in laten rijden, en meer naar het midden de zelfde kant op als alle andere schaatsers. Zo maak je de kans op een botsing minder groot.
Soms wil je niet gebruik maken van stroomvormen, bijvoorbeeld als je tikkertje of een ander spel gaat spelen. Dan zet je een duidelijk gebied af waarbinnen iedereen door elkaar of heen en weer kan schaatsen. Kinderen moeten zich veilig en geborgen voelen zodat ze vrij durven te bewegen en kunnen leren.
Binnen jouw gebiedje kunnen de kinderen ook af en toe even rusten en zitten op het ijs. Vaak kunnen ze even rusten terwijl ze allemaal om je heen zitten en luisteren naar wat jullie straks gaan doen. Zeker voor kinderen van deze leeftijd is het belangrijk om af en toe even bij te komen. Soms hebben ze korter rust nodig dan anders. Vaak geven ze zelf goed aan dat ze weer willen gaan schaatsen.
Hoe differentieer je
Afhankelijk van waar en wanneer de cursus plaatsvindt worden er één of meerdere groepen 5-6 gemaakt of wordt er zelfs een groep met meer leeftijden gemaakt. De indeling gaat dan globaal op vaardigheid. Binnen je groep zijn er natuurlijk altijd verschillen in vaardigheid en snelheid. Als iedereen in je groep vrij kan bewegen zal de een net iets meer meters maken of sneller opstaan dan anderen. Kinderen van deze leeftijd zijn vaak nog niet zo heel erg bezig met of ze sneller of langzamer gaan dan de rest van de groep. De één een keer extra iets laten doen is dan vaak al voldoende. Werk je in een stroomvorm, dan kunnen kinderen elkaar prima inhalen. Daar wordt iedereen blij van, degenen die inhalen worden niet beperkt en de ingehaalden hoeven geen druk te voelen van duwers. Het werkt ook goed om ieder kind te laten merken dat je ze hebt gezien. Dit doe je niet alleen door goed naar ze te kijken, maar ook door ze bij naam te noemen en eventueel door ze om beurten iets voor te laten doen.
Als je een groot rondje gaat schaatsen wordt het verschil tussen de snelste en de langzaamste duidelijker. Als alle kinderen van je groepje ergens anders op de baan zijn, kan je niet meer overal goed op letten en creëer je een minder veilige omgeving. Daarom kan je (zeker de eerste paar keer) met de kleinste kids de baan ophakken in stukjes. Zo kan je bijvoorbeeld telkens met een net andere opdracht naar de volgende verzamelplaats die je hebt aangewezen.
Valkuilen
Een bekende valkuil bij deze groep is dat je als instructeur vaak te veel en te snel wil. Je kan er vanuit gaan dat de concentratie gedurende de les afneemt. Daarom is het slim om in het begin van de les het aanlerende gedeelte te plaatsen. Vergeet vooral ook niet ergens in het midden van de les een pauze momentje in te lassen, vooral in de eerste paar lessen. Je zou zelfs even van het ijs af kunnen stappen. Met zo’n pauze moment kun je even op de grond zitten en een liedje zingen of zomaar even kletsen. Het geeft jouw ook de mogelijkheid om alle namen te leren.
Door de vele indrukken en nieuwe ervaringen worden ze snel moe. Daarom hoef je misschien de eerste paar lessen ook nog niet samen met alle groepen een eindspelletje te gaan doen. Je kan ook prima een eindspel met je eigen groepje doen, zodat ze jouw, hun plekje op de baan en elkaar leren kennen en vertrouwen.
Biologische ontwikkeling
- Grove motoriek en hebben soms ongecontroleerde bewegingen. Glijden op twee benen gaat prima, maar op een been is nog erg moeilijk.
- Aerobe uithoudingsvermogen, bewegelijk maar heeft duidelijk rustmomenten nodig.
- Kind ontwikkelt waarneming, leert van een geheel de onderdelen te onderscheiden. Bijvoorbeeld: de ijsbaan bestaat uit een grote baan en een krabbelbaantje.
- Na momenten van veel actie even een rustmoment nemen, b.v. even op de grond zitten en een liedje zingen of zomaar even kletsen, namen leren,
Cognitieve ontwikkeling
- Snelle groei in taalontwikkeling, zinnen worden langer.
- Het kind gaat begrippen samenvoegen aan de hand van een opvallend kenmerk. Bijvoorbeeld: als een kind een kleine dikke boom en een lange dunne boom ziet staan, zal het kind het alleen over de lengte van de boom hebben en niet over de dikte, uit de lange boom komen meer stukken hout dan uit de kleine omdat deze boom langer is (intuitive thought).
- Heeft grote belangstelling voor dingen in de natuur en de omgeving.
- Houdt van herhalingen, steeds hetzelfde spelletje willen doen.
Sociale ontwikkeling
- Is nog behoorlijk egocentrisch, spreekt vaak alleen maar om het spreken zelf maar niet om te communiceren met anderen. Bijvoorbeeld: als je vraagt wat een kind gedaan heeft in het weekend krijg je een lange monoloog, het kind wil niet stoppen met praten.
- Laten merken dat je elk kind goed ziet, evt. om de beurt de kinderen iets voor laten doen en bij naam noemen.
- Begint te leren om om te gaan met anderen en krijgt eerste vriendschappen. Samenwerken is echter nog wel heel moeilijk.
Mogelijke oefeningen/inspiratie
-
Houding
- Langs een pylonenbaan of een cirkelbaan onder een uitgestoken arm door glijden.
- Schaatsen als……(pinguïn, tijger, olifant, ijsbeer, etc).
- Schaatsen met je handen op je knieën of je handen naast je knieën (billen moeten naar beneden).
- Als een vliegtuig (met de armen wijd). Als het vliegtuig daalt gaan we extra diep zitten, stijgt het weer dan mogen we weer wat meer rechtop.
-
Balans/Plaatsen
- Een baantje maken met strepen op het ijs (trekken met je schaatsen of pylonen plaatsen), een start pylon en een keer pylon. Vanaf de start en keer pylon maak je snelheid en daarna probeer je over zoveel mogelijk strepen te glijden op één of twee schaats(en).
- Op één of twee benen glijden tussen twee liggende pylonen door.
-
Ritme/Timing/Richting
- Het ijs staat onder stroom! Je mag maar met 1 schaats tegelijk op het ijs staan. Je moet bijna springend van het ene naar het andere been.
- Schaatsen in een ritme (zingen van woorden, eigen naam, dier, lettergrepen).
-
Remmen/Starten/Keren
- Stoplichtenspel (rondschaatsen of in beperkt gebied vrijschaatsen, en reageren op de kleur/hand die de instructeur ophoudt.
- Videospel (normaal, versneld, vertraagd, stilzetten, terugspoelen).
- Rijden naar een lage hindernis, vlak ervoor remmen, eroverheen stappen en doorschaatsen (kan heel goed in een pylonenbaantje).
-
Algehele coördinatie
- Elfstedentocht met klunen, stempelen, bruggetjes, wakken, koek en zopie, eindsprint, valpartijen.
- Lopen, schaatsen, remmen.
- Geruisloos schaatsen (schaats maar achter me aan, maar ik mag je niet horen).
- Bezoek aan de dierentuin.
- Op wereldreis; Waarheen? Waar is dat? Hoe gaan we daarheen? Hoe gaat dat? Wat komen we tegen?
- Boodschappen doen.
- Op reis naar de Kerstman/Sinterklaas.
- Spelletjes doen waar iedereen aan mee kan doen, eenvoudige tik spelletjes, zangspelletjes zoals ‘Wie niet schaatsen wil’,
Wat kun je van deze groep verwachten
- Aan het einde van de cursus zelfstandig de ijsbaan rond gaan,
- Zo snel mogelijk weten waar je je op de ijsbaan bevindt en op de hoogte zijn van de rijrichting en de regels op de ijsbaan,
- Vertrouwd raken met het ijs en de ijsbaan beleven als een plek om te spelen,