middengroepers
Als iemand uit een middengroep iets nieuws moet proberen vindt hij of zij dat best lastig. Toch zullen ze die stap moeten maken om verder te kunnen gaan in het stadium van een gevorderde schaatser.
Verhaaltje
Welke vormen gebruik je waar op de baan
Hoe differentieer je
Valkuilen
Kijk eens naar de verschillende thema’s op Het Rechte Eind
HOUDING
Cursisten in een middengroep zijn al aardig in staat om hun knieën te buigen en om een bolle rug te maken. Ze zijn alleen nog niet altijd in staat om dit langere tijd vol te houden.
Aspecten waar je mee te maken krijgt bij deze schaatsers is dat de hoeken niet in juiste verhouding zijn met elkaar of dat het niet lukt om de hoeken tijdens de beweging vast te houden.
Voorbeelden van oefenstof
- Tenen niet zien
- Ga op twee benen staan en druk je knieën naar voren. Als je naar beneden kijkt, mag je je tenen niet meer zien. Sommige cursisten hebben de neiging achterover te vallen zodra ze meer door de knieën gaan. Dit betekent dat ze de knieën te weinig naar voren drukken. Vaak helpt het om dit met een klein steuntje apart te oefenen. Het is daarbij niet erg als de cursist meer op de voorvoet komt te staan.
- Slappe armen
- Probeer eens te schaatsen met net genoeg spanning in je lijf om te zorgen dat je die diepe schaatszit vast kunt houden. Verder ben je een slappe pop of een natte dweil, net wat je meer aan spreekt.
- Bovenrand van boarding
- Probeer je cursisten te stimuleren hun oefeningen of opdrachten zo uit te voeren dat ze lager zitten dan de bovenrand van de boarding. Het grootste gevaar van deze opdracht is het extra naar voren hangen met de romp, zonder extra door de knieën te gaan.
- Tafeltennisballetje
- Probeer een tafeltennisballetje ‘in je navel te klemmen’, het mag er tijdens het schaatsen niet uitvallen.
- Handen op je heupen
- Zet je handen op je heupen. Ga nu schaatsen en probeer je romp zo stabiel mogelijk te houden. Let op dat de schouders niet van links naar rechts gaan zwenken. Een beetje kantelen met de beweging mee is niet erg, misschien zelfs wel goed. De schouders mogen echter niet roteren ten opzichte van de heupen.
- Compacte bal
- Probeer je lichaam te zien als een stevige compacte bal. Vouw je handen in elkaar en druk ze tegen je buik. Krul jezelf nu om dit ‘centrum’ heen, zowel met je bovenlichaam als je bovenbenen.
Voorbeeld van een rij-opdracht
- Tijdens het schaatsen probeer je iedere keer als je geplaatst hebt, je knie nog iets verder naar voren te duwen en daar te houden tot je weer gaat afzetten.
- Let daarbij op dat je wel op het achterste deel van je voet blijft leunen.
BALANS
Een middengroeper heeft al aardig controle over zijn of haar eigen slag. Op het moment dat de cursist wat langere slagen moet doen, raakt hij of zij nog wel eens uit balans. Het komt ook voor dat het bovenlichaam meedraait met de sturing van de schaats, waardoor een cursist uit evenwicht raakt.
Let op! Door iets nieuws te oefenen is vaak de balans verstoord. Je doet op dat moment namelijk iets wat je nog niet eerder hebt gedaan en daarin moet je alles weer opnieuw een plek geven: Balans zoeken. Het kan dus bij een oefening even duren voordat de juiste balans weer is gevonden.
Voorbeelden van oefenstof
- Glijden op één been
- Zo simpel als deze opdracht klinkt is hij ook. Je vraagt je cursisten niets anders dan te glijden op één been. Het geven van een mooi voorbeeld is meestal voldoende.
- Variaties bij Glijden op 1 been
- Elke 3e, 4e etc. slag langer doorglijden. Even is het ene been, oneven het andere. Deze oefening spreekt verder voor zich.
- Wil je toch nog wat extra’s toevoegen kan dat altijd: Door middel van ritmeveranderingen, dan laat je je cursisten bijvoorbeeld ‘kort, kort, làààng- kort, kort, láááng’ zeggen.
- Glijden op twee benen, één schaats optillen
- Je laat je cursisten eerst op twee benen glijden, zonder verdere aanwijzingen. Daarna vervolg je indien nodig met glijden op twee benen, maar nu met de enkels recht. Vervolgens vraag je om de voeten dichter naast elkaar te laten glijden. Als dit redelijk lukt vraag je om één voet op te tillen. Je hebt hier een klein reeksje opdrachten, die bij elkaar opgeteld maar één oefening zijn.
- Romp en bovenlichaam stabiel en compact houden
- Laat de schaatsers uit je groep oefenen om hun schouders niet te draaien tijdens het schaatsen, maar stil te houden.
Voorbeeld van een rij-opdracht
- Tijdens het schaatsen probeer je om je slag één tel langer te maken. Dat wil zeggen dat je iets langer blijft glijden dan je gewend bent.
- Als je die slag te pakken hebt probeer je om vervolgens je bovenlichaam stil te blijven houden.
- Je kunt dit ook in groepjes doen. Probeer daarbij in de slag van de ander te rijden.
AFZET
Een middengroeper is in staat om opzij af te zetten. De schaats schiet echter soms nog naar achter weg. Steeds meer cursisten zijn in staat om meer snelheid te halen uit een effectieve afzet.
Voorbeelden van oefenstof
- Eèèèn duw!
- Bij timing gaat het er om het juiste moment voor een bepaalde actie af te wachten. Met schaatsen is dat: ‘Wachten op het juiste moment voor je afzet en inzet’. Het juiste moment is als je voelt dat je al in je volgende slag aan het vallen bent. Even wachten… en duw!; Hou achter… en plaats! Vervang de woorden door ‘èèèèn dúw’.
- Iets zakken
- Probeer steeds voor je afzet eerst nog iets door te zakken. Het doorzakken kan net dat beetje ontspanning geven waardoor de afzet explosiever en krachtiger wordt.
- Waar je voor moet oppassen is dat je cursisten dit niet te overdreven in hun slag gaan toepassen. De ontspanning wil je wel, het ‘echt’ extra inzakken niet.
- Naar binnen hangen
- Probeer je slagen zo te maken dat je zoveel mogelijk naar binnen hangt voordat je je andere schaats op het ijs plaatst. Met je hele standbeen, niet alleen met je enkel.
- Timing: Om lekker in je nieuwe slag te raken, moet je je eerst wat opzij laten vallen en pas op het laatste moment, tijdens je afzet, je schaats onder je op het ijs zetten. Om te zorgen dat het qua timing goed uitkomt moet de schaats die naar het ijs toe moet tijdens de valbeweging nog achter zijn en pas op het laatste moment versneld naar het ijs gaan.
- Tussen de rails
- Probeer te gaan schaatsen alsof je tussen spoorrails rijdt. Je gebruikt de rails om tegen af te zetten. Op deze oefening zijn talloze variaties te verzinnen: het ‘Limburgse weggetje’, de ‘Bobslee baan’, de ‘gedweilde gang’.
- Extra door je knieën
- Wanneer je met de druk achterop je schaats tijdens het insturen iets extra door je knieën zakt zul je merken dat de schaats nog meer druk naar binnen gaat geven. Hier kan je dan nog krachtiger tegen afzetten.
Voorbeeld van een rij-opdracht
- Probeer eens een Steigerung. Dat is een vorm waarbij je rustig begint, lange slagen, laag ritme, maar goed opzij afzetten. Elke stap verhoog je het ritme een beetje en je duwt jezelf steeds harder opzij totdat je op je topsnelheid zit.
- Dit kan in variaties van bijvoorbeeld 100m , 200m, 250m, 300m of 400m.
PLAATSING
Een cursist in een middengroep staat al aardig zelfverzekerd op zijn schaatsen. De schaats wordt ook steeds meer onder het lichaam geplaatst, maar een plaatsing met rechte enkels of op de buitenkant is vaak nog lastig.
Voorbeelden van oefenstof
- Onder je navel
- Je moet eigenlijk de schaats recht onder je navel en recht onder je hoofd plaatsen. Houdt je handen stevig tegen je navel en kijk voordat je een schaats neerzet eerst naar je handen. Terwijl je naar je handen kijkt zet je je schaats onder je handen op het ijs. Dat is de plek waar hij hoort, voor veel mensen is dat een andere plek dan ze dachten.
- Spiegelen
- Bij nat ijs en bedekte hemel is de ijsvloer een grote spiegel. Onder je plaatsen is precies in je spiegelbeeld plaatsen. Een mogelijk gevaar van deze oefening is dat je cursisten hun afzet naar buiten gaan wegdraaien. Het is dan namelijk veel makkelijker om je nieuwe schaats onder je te plaatsen. Een vervolg zou kunnen zijn je linker schaats ter hoogte van je rechter schouder te plaatsen en rechts ter hoogte van de linker.
- Zelfde richting als je lichaam
- Probeer iedere slag zo te maken dat je schaats dezelfde kant op glijdt als waarin je met je lichaam beweegt. Pas op dat je cursisten niet met hun schouders gaan sturen.
- Hou achter… en plaats!
- Bij timing gaat het er om het juiste moment voor een bepaalde actie af te wachten. Met schaatsen is dat: ‘Wachten op het juiste moment voor je afzet en inzet’. Het juiste moment is als je voelt dat je al in je volgende slag aan het vallen bent. Even wachten… en duw!; Hou achter… en plaats!
- 2-tallen
- Maak 2-tallen. Laat steeds een persoon oefenen en de ander als steuntje (géén leuntje) fungeren. Degene die oefent probeert goed recht te glijden op het been dat zich het dichtst bij de steungever bevindt. Lukt dit, dan is het vervolg te proberen om recht te glijden en daarna de schaats iets naar buiten te kantelen (houd er rekening mee dat die schaats dan iets gaat sturen).
Voorbeeld van een rij-opdracht
- Al rijdend kun je de bijhaal combineren met het plaatsen. Een goede bijhaal maakt dat je ruimte hebt om te hangen en daarmee creëer je ook weer ruimte om je schaats onder je te plaatsen. Een vorm om dit te oefenen is rijden in kleine groepjes, blokken van ongeveer 3 of 4 ronden en tussendoor een ronde rust.
BIJHAAL
Middengroepers hebben al meer controle over hun schaatsslag en zijn in staat om hun voet hoger op te tillen. Toch zijn hele lange slagen nog best lastig en de bijhaal wordt hierbij iets slordiger.
Voorbeelden van oefenstof
- Horizontaal
- Buig na afzet de knie van het losgekomen been. Het onderbeen moet nu (bijna) horizontaal hangen. Let er wel op dat de voet ontspannen naar beneden blijft wijzen (of desnoods iets naar voren). Opmerkingen als: ‘Ik wil de schoenplaat van je schaats zien’ hebben als groot risico dat de tenen naar achteren getrokken worden.
- De enkel moet bij het optillen van de voet altijd zo ontspannen mogelijk blijven. Je moet als instructeur altijd goed oppassen met dit soort didactische opmerkingen en altijd alert reageren wanneer je ziet dat er bewegingen ontstaan die je niet wilt.
- Handen op je knieën
- Leg beide handen op je knieën. Dwing nu met je handen af dat je bijhaal-knie naar de goede plaats gaat.
- Billen aantikken
- Probeer direct na je afzet met de hiel van je schaats je billen aan te tikken. Let er wel op dat de knie van het opgetilde been naar beneden blijft wijzen.
Voorbeeld van een rij-opdracht
- In tweetallen kun je eenvoudig zien of de bijhaalvoet hoog genoeg is opgetild.
- Je moet de onderkant van de schaats kunnen zien. Door achter elkaar aan te schaatsen kun je elkaar coachen op die hoogte. Na 1 of 2 ronden draai je de rollen om en wordt je zelf gecoacht. Dit kunnen de rijders zelfs doen, jij kunt ze begeleiden bij het zien van de juiste hoogte.
RITME
Cursisten uit een middengroep zijn al aardig in staat om hun eigen ritme te schaatsen. Zij kunnen steeds meer aan de slag met het variëren in de schaatsbeweging en zijn steeds beter in staat om met zowel korte als lange slagen te schaatsen.
Ook treintje rijden is iets dat heel prettig kan zijn voor middengroepers. In dat geval zijn ze bezig om in het ritme van een ander te schaatsen.
Voorbeelden van oefenstof
- 1,2,3-ritme
- Schaatsen in ritme 1, 2, 3 – 1, 2, 3 enzovoorts
- Slagen tellen
- Laat je cursisten hun slagen tellen. Zowel met wind mee als met wind tegen. Vertel dat toppers 8 a 10 slagen op het rechte eind maken maar dat ze dat doen bij rondetijden van ongeveer 30 sec. Wat moet dan het aantal slagen van je cursisten worden voor dezelfde frequentie?
- Versnellen
- Laat je cursisten met een rustig ritme beginnen aan het begin van het rechte eind en het ritme 50 meter later laten versnellen. Stimuleer dit met verbale aanmoedigingen.
- Treintje rijden
- Laat je cursisten in tweetallen of in kleine groepjes achter elkaar rijden. Ze moeten proberen om precies de slag van de voorganger te volgen.
- Kort-Kort-Laaang
- Twee keer een korte slag en daarna een lange slag. Dit constant herhalen.
- Staande ‘start’
- Laat je cursisten wegschaatsen als uit een start, zonder de explosiviteit van die start. Vaak schaatsen ze dan in een natuurlijk, goed ritme weg.
Voorbeeld van een rij-opdracht
- Probeer een keer in het ritme van een ander te schaatsen. Vaak is dit lastig en onprettig om je timing anders wordt: je moet dezelfde bewegingen om andere momenten doen. Hierdoor leer je onbewust op een andere manier je balans te bewaren en de beweging te controleren. Dit kan ook in een treintje.
TIMING
Ook middengroepers zetten vaak hun schaats nog te vroeg neer of zetten te laat af. Ze moeten leren om op een optimaal moment af te zetten, waardoor zij meer snelheid kunnen halen uit hun schaatsbeweging.
Voorbeelden van oefenstof
- Eèèèèn hop!
- Om je cursisten bekend te laten raken met timing laat je ze rijden in een bepaald opgelegd ritme.
- Het ritme waarin dit prima kan is het ‘èèèn hop’ ritme, waarbij we in eerste instantie de langgerekte èèèn alleen maar als voorloper beschouwen op de hop. Binnen de korte tijd die nodig is om het woordje hop uit te spreken moet de ene schaats op het ijs komen en de andere van het ijs loskomen.
- Om het accent op de plaatsing te leggen kun je de mondelinge begeleiding veranderen naar ‘èèèèn plaats’ of ‘èèèèn sta’ of ‘èèèèr op’ of nog iets anders dat beter past. Het blijft zo dat op datzelfde moment ook de afzet gemaakt moet worden.
- Om te zorgen dat een eventuele naduw aan het eind van de afzet wegblijft, kun je in de mondelinge begeleiding van de beweging een accent leggen op het loskomen tegelijk met het plaatsen. De begeleiding wordt dan dus ‘èèèèn los’. Het accent ‘los’ moet tegelijk vallen met de plaatsing.
- Wachten en duw
- Bij timing gaat het er om het juiste moment voor een bepaalde actie af te wachten. Met schaatsen is dat: ‘Wachten op het juiste moment voor je afzet en inzet’. Het juiste moment is als je voelt dat je al in je volgende slag aan het vallen bent. Even wachten… en duw!; Hou achter… en plaats!
- Filmen
- Het oefenen door middel van filmische beelden kan het timen van de verschillende delen van de beweging soms ineens een stuk makkelijker maken.
Aandachtspunten: Waar kun je op letten?