Week 1
We hopen dat je de vorige pagina goed hebt gelezen. Hieronder staan de schema’s voor de 1e digitale week. Boven het schema staat de context van het programma en onderaan de pagina geven we nog iets meer informatie over de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan deze oefenstof.
Het groene schema is voor beginnende schaatsers. Het gele schema is voor de middengroep. Het rode schema is voor de meer gevorderde schaatsers. De instructeur die je kan helpen is te herkennen aan dezelfde kleur lintje.
Even een korte omschrijving:
- Beginnende schaatsers zijn zij die weer bij de basis willen beginnen. Er kan wat angst, onzekerheid of spanning ingeslopen zijn. Als je je fysiek nog wat onwennig voelt, maar ook botte schaatsen kunnen je een beginnende schaatser maken
- Middengroepen, als je al een stapje verder bent maar nog moeite hebt met pootje over. Je kunt al lekker schaatsen maar bent nog niet in staat om echt te spelen met je vaardigheden. Daarvoor moet je je nog net iets vrijer en veiliger voelen.
- Gevorderde schaatsers zijn schaatsers die al langer schaatsen en met gemak pootje over kunnen. Je hebt bijna alle onderdelen van de schaatsbeweging onder de knie. Het gaat vaak om details.
De context van dit programma met de thema’s ritme en gewichtsverplaatsing
De eerste week gaat over “lekker schaatsen” en weer het gevoel krijgen waar je vorig jaar mee bent geëindigd. Dat betekent vooralsnog, geen kracht gebruiken maar schaatsen op ritme en gewichtsverplaatsing. In zijn algemeenheid betekent dat dat je voor je gevoel wat langer je knie gebogen houdt en je daarna het gewicht verplaatst naar je ander schaats. Je beweegt (danst) als het ware van je ene been op je andere been waarbij je zo kort mogelijk 2 schaatsen tegelijkertijd op het ijs hebt staan. Op deze manier maak je gebruik van het glijden en sturen van je schaats tijdens het leveren van vermogen. De basis houding blijft altijd dat je probeert je bovenlichaam op één hoogte houden tijdens het schaatsen.
Bij beginnende schaatsers ligt het accent meer op ontspanning zoeken in je houding terwijl je je knieën zo lang mogelijk gebogen houdt.
Bij een middengroep ligt het accent meer op het verplaatsen van je gewicht van het ene been op het andere been terwijl je zo kort mogelijk met 2 schaatsen op het ijs staat.
Bij gevorderde schaatsers ligt het accent meer op het sturen van de schaats zodat je kunt stoeien met het moment waarop je optimaal je “vermogen” kunt inzetten zowel qua tijd als qua richting.
We gaan er niet vanuit dat DE schaatstechniek bestaat. Wij denken dat ieder individu een eigen optimale invulling moet geven aan de schaatsbeweging en deze ook in huis heeft. We willen wel graag weten wat bij iemand past. Wat maakt dat die schaatser zo goed als mogelijk is schaatst.
Wij gaan wel uit van een aantal uitgangspunten/richtlijnen/wetmatigheden die we zoeken in de 3e wet van Newton
Actie = Reactie. met andere woorden: Als een voorwerp A een kracht op een voorwerp B uitoefent, gaat deze kracht gepaard met een even grote, maar tegengestelde gerichte kracht van B op A: Deze wet stelt dat krachten nooit alleen voorkomen, maar steeds in paren. Hoewel ze tegengesteld gericht en even groot zijn, heffen zij elkaar niet op, omdat zij op verschillende voorwerpen werken. De krachten treden gelijktijdig op.
Uitgangspunt 5: Meer gewicht/druk/kracht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs.
Voordat je (explosieve) kracht gaat leveren is het belangrijk de richting van je gewicht/kracht goed te krijgen. Daarvoor is het goed om eerst weer te gaan schaatsen zonder explosieve strekkingen maar te voelen dat je druk levert tegen het ijs en door het ijs voortgestuwd wordt.
- Snel op twee schaatsen glijden maakt dat je veel minder gewicht/kracht op het afzetbeen kunt leveren
- Te snel met je bovenlijf van de schaats weggaan(weg draaien) maakt dat er minder gewicht tegen het ijs drukt en dus minder kracht vanaf het ijs komt.
Uitgangspunt 7: Zoek naar een optimale frequentie.
Een optimale frequentie geeft een optimum tussen maximale druk/vermogen per afzet en zoveel mogelijk afzet momenten per tijdseenheid.
De meeste schaatsers op de ijsbaan rijden met een min of meer gelijke frequentie. Zowel de snelle schaatsers als de langzamere schaatsers. Toch zal iedereen voor zichzelf af moeten stemmen wat een prettige frequentie/ritme is. Een ritme wat maakt dat je effectief(genoeg tijd om technisch goed te kunnen schaatsen), met voldoende snelheid(je wilt toch op een snelheid rijden die een beetje bij je past) en niet te vermoeiend is (na 1 rondje 10 minuten uit moeten rusten is voor ons niet ok).
Vaak betekent een trager ritme dat je meer kracht moet zetten en sneller vermoeide benen krijgt als je snelheid wilt behouden. Een hoger ritme is vaak voor je hele lijf (hogere hartslag en zwaarder ademen) wat zwaarder maar relatief minder vermoeiend voor je benen.
Toppers rijden meestal met een hoger ritme dan recreanten (tel maar eens mee voor de tv en probeer dat tempo zelf op de ijsbaan) en zeker met meer vermogen per slag. Daar zijn het dan ook toppers voor. Wij moeten zoeken naar ons eigen optimum.