kiest de juiste vormen
Bij het geven van een opdracht moet je allereerst bedenken wat voor soort opdracht je nodig hebt om jouw doel te bereiken. We gebruiken bij Duosport hoofdzakelijk twee vormen:
- de oefening en
- de rij-opdracht.
Oefeningen: Bij een oefening haal je een aspect uit de schaatsbeweging om dit apart te gaan oefenen. Het voordeel is dat de cursist zich helemaal kan concentreren op dit aspect. Oefeningen laat je vaak doen aan een kant van de baan. Je kiest dan voor wind mee of tegen. Een hele ronde is qua concentratie vaak te lang. Na het oefenen van een specifiek aspect moet je dit weer invoegen in de totaalbeweging. Dit kun je onder andere doen met een rij-opdracht.
Rij-opdracht: Bij een rij-opdracht leg je een accent op een aspect van de schaatsslag tijdens de complete schaatsbeweging. Er is sprake van een aandachtspunt tijdens het schaatsen van een aantal rondes.
Rijtijd: Een indicatie van welke tijd een ronde van 400 meter in beslag neemt per groep
beginners | 2 tot 10 minuten |
middengroep | 1 tot 3 minuten |
gevorderden | 40 seconden tot 1 minuut |
Dit zijn de tijden van rondes tijdens een rij-opdracht, bij oefeningen moet je langer rekenen.
Manieren van verzamelen
Elke groep bestaat uit snelle en minder snelle rijders. Het opgeven van een x aantal ronden bij een rij-opdracht is daardoor niet optimaal. Snelle rijders zijn eerder klaar met deze rondes dan de minder snelle rijders. Een methode die goed werkt om om te gaan met deze verschillen is om een tijdsindicatie mee te geven aan de cursisten en als instructeur te bepalen wanneer de opdracht moet eindigen. (Met name cursisten uit hogere groepen hebben graag een indicatie zodat ze weten hoe ze hun energie het beste kunnen verdelen.) Dit kan hij doen door na een aantal minuten de langzaamste cursist aan te geven dat hij/zij nog 1 rondje kan doorrijden, vervolgens de één na snelste etc. Zo is het mogelijk dat iedereen ongeveer gelijk binnenkomt.
Een lossere manier is om de groep te laten verzamelen zodra jij op de verzamelplaats staat. Dit geeft vooral jou als instructeur veel flexibiliteit; je gaat pas verzamelen als je iedereen goed hebt gezien.
Variaties in opdrachten
- Met 2-tallen de opdracht uitvoeren.
- Met meertallen de opdracht uitvoeren.
- Gebruik maken van materiaal: pylonen, de boarding, matten langs de baan, de krabbelbaan.
- Gebruik maken van de weersomstandigheden: wind mee/tegen, zacht/hard ijs.
- Variëren in uitvoering: diepte zit, snelheid, breedte slag.
- Op gevoel een opdracht uitvoeren.
- Gebruik maken van visualisatie: laten inbeelden, video-opnamen maken en bekijken.
- Er een meetopdracht van te maken: hoeveel slagen doe ik over het rechte eind, hoe snel doe ik over een rondje.
- Gebruik maken van spelvormen: tikspelen, estafettes.
- Gebruik maken van wedstrijdvormen: achtervolgingen, afstand op tijd rijden, koppelkoers.
- Gebruik maken van rondrijvormen: het rijden in een treintje, toertocht rijden.
Aanwijzingen geven: Binnen de les wordt door de instructeur zowel oefeningen als aanwijzingen gegeven. Maar wat is nu precies het verschil tussen deze twee vormen.
- Instructeurs gebruiken een oefening om cursisten iets te laten voelen. Je verandert iets in de slag om iets in de slag te benadrukken. Bijvoorbeeld: schaats en raak met je handen je kuiten aan om compact te blijven. Na een oefening moet je altijd een schaatsopdracht geven om de oefening in de schaatsslag in te passen. Daarom is dit een indirecte manier van aanleren. Er zijn echter geen goede en geen slechte oefeningen. Het gaat om het effect ervan. Wij vragen onszelf en elkaar daarom ook altijd: waarom deze opdracht? wat wil je ermee bereiken en is dat gelukt?
- Het geven van een aanwijzing is de meest directe manier van lesgeven. Een aanwijzing wordt gegeven in de gewone schaatsbeweging. Je geeft de cursist een aanwijzing over hoe hij of zij beter kan schaatsen. Als de aanwijzing opgevolgd wordt, gaat de cursist inderdaad beter schaatsen. Een aanwijzing leidt daarom ook direct tot een betere techniek.
- Werkt een aanwijzing niet, dan kan een oefening gebruikt worden om de cursist beter te laten voelen wat je bedoelt.