5-6 jarigen
5 en 6 jarigen.
Wie zijn je cursisten
Als een kind 5/6 jaar is kan hij/zij voor het eerst komen schaatsen bij Duosport. Vanaf deze leeftijd zijn de meeste kinderen eraan toe om bezig te gaan met stabiliteit en balans op het ijs en een basale schaatsbeweging
Algemene kenmerken
- Grove Motoriek
- Grote Fantasie (Kind is een IJsbeer)
- Leren spelenderwijs
- Leren door imitatie
- Houdt van herhaling
- Kunnen weinig tot niet samenwerken
- Korte opdrachten
Biologische ontwikkeling
- Grove motoriek en hebben soms ongecontroleerde bewegingen. Glijden op twee benen gaat prima, maar op een been is nog erg moeilijk.
- Aerobe uithoudingsvermogen, bewegelijk maar heeft duidelijk rustmomenten nodig.
- Kind ontwikkelt waarneming, leert van een geheel de onderdelen te onderscheiden. Bijvoorbeeld: de ijsbaan bestaat uit een grote baan en een krabbelbaantje.
- Na momenten van veel actie even een rustmoment nemen, b.v. even op de grond zitten en een liedje zingen of zomaar even kletsen, namen leren,
Cognitieve ontwikkeling
- Snelle groei in taalontwikkeling, zinnen worden langer.
- Het kind gaat begrippen samenvoegen aan de hand van een opvallend kenmerk. Bijvoorbeeld: als een kind een kleine dikke boom en een lange dunne boom ziet staan, zal het kind het alleen over de lengte van de boom hebben en niet over de dikte, uit de lange boom komen meer stukken hout dan uit de kleine omdat deze boom langer is (intuitive thought).
- Heeft grote belangstelling voor dingen in de natuur en de omgeving.
- Houdt van herhalingen, steeds hetzelfde spelletje willen doen.
Sociale ontwikkeling
- Is nog behoorlijk egocentrisch, spreekt vaak alleen maar om het spreken zelf maar niet om te communiceren met anderen. Bijvoorbeeld: als je vraagt wat een kind gedaan heeft in het weekend krijg je een lange monoloog, het kind wil niet stoppen met praten.
- Laten merken dat je elk kind goed ziet, evt. om de beurt de kinderen iets voor laten doen en bij naam noemen.
- Begint te leren om om te gaan met anderen en krijgt eerste vriendschappen. Samenwerken is echter nog wel heel moeilijk.
Wat is jouw rol als instructeur? Drill instructor of warme facilitator?
Hoe leert een kind lopen(schaatsen)? Met iemand naast zich die precies uitlegt hoe het moet, die zegt dat je je benen moet strekken en je voet af moet wikkelen? Die kans is klein. Het leert lopen met vallen en opstaan, het is een spel met uitdagingen. De eerste pasjes zijn naar de armen van moeder/vader en daarin vallen is de ultieme beloning. Jij maakt een veilige omgeving waarin kinderen durven te bewegen en daarmee leren van de variaties die jij aanbiedt.
Voor schaatsen geldt hetzelfde. Vallen en opstaan. Een kind gaat niet rechter op zijn schaatsen staan als jij zegt dat dat moet. Kinderen leren schaatsen door veel gevarieerd te oefenen. Dat doen ze als het leuk, veilig is. Een volwassene die steeds zegt wat wel en niet moet, helpt daar niet bij. Kinderen leren vooral impliciet. Het is goed om uit te gaan van het kind en om steeds te blijven bij wat leuk en leerzaam is.
- Houdt het leuk
- Varieer veel
- Beweeg veel
- Blijf warm
- Wil niet te veel
Welke vormen gebruik je waar op de baan
Veel van deze voorbeelden doe je op een klein stukje ijs. Vaak heb je niet meer nodig. Een 400 meter baan is voor (jonge) kinderen lang, saai en geeft een onveilig gevoel. Opgedeeld in kleine stukje en met elkaar is het voor veel kinderen wel weer een uitdaging
– Op je afgezette stukje ijs gebruik je stroomvormen om pionnen heen. In een baantje of in een rondje/ovaaltje.
– Daarnaast kun je ook op je afgezette stukje door elkaar heen werken, heen en weer of op de plaats. Kinderen moeten zich veilig en geborgen voelen zodat ze vrij durven bewegen en kunnen leren.
Belangrijk is dat je organisatie zo is dat ze gelijktijdig bewegen en gelijktijdig even rusten/luisteren. Vaak laat je ze tijdens rusten/luisteren even (om je heen) zitten.
De 5/6 jarigen worden al voor de grote indeling gescheiden van de andere kinderen. Zij verzamelen op een plek die dichtbij de grote verzamelplek is. De reden hiervoor is dat het voor deze groep kinderen fijn is als ze al gelijk bij de verzamelplek zijn. Zij zijn nog niet altijd sterk genoeg om zelf te kunnen schaatsen, dan wel ver te kunnen schaatsen. Ook zullen zij eerder in paniek raken als niet duidelijk is wat er moet gebeuren.
Hoe differentieer je
Afhankelijk van waar en wanneer de cursus plaatsvindt worden er 1 of meerdere groepen 5-6 gemaakt of wordt er zelfs een groep met meer leeftijden gemaakt. De indeling gaat dan globaal op vaardigheid.
Binnen je groep zijn er natuurlijk altijd verschillen in vaardigheid en snelheid. Als iedereen in je groep vrij kan bewegen zal de een net iets meer meters maken of sneller opstaan dan anderen. De een een keer extra iets laten doen is dan vaak voldoende. werk je in een stroomvorm, laat inhalen. daar wordt iedereen blij van, degenen die inhalen worden niet beperkt en de ingehaalden hoeven geen druk te voelen van duwers.
Valkuilen
Een valkuil is dat jij te veel en te snel wil. Vergeet vooral niet ergens in het midden van de les ook een pauze momentje te hebben, vooral in de eerste paar lessen. Door de vele indrukken, nieuwe ervaringen en dergelijke worden ze snel moe. Ga halverwege met ze zitten en even kletsen. Doe de eerste lessen ook nog geen spelletjes met andere groepen, maar zorg dat ze elkaar leren kennen en vertrouwen in tikspelletjes etc. aan het eind van de les.
Oefeningen
- Houding
- Langs een pylonenbaan of een cirkelbaan onder een uitgestoken arm door glijden.
- Schaatsen als……(pinguïn, tijger, olifant, ijsbeer, etc).
- Schaatsen met je handen op je knieën of je handen naast je knieën (billen moeten naar beneden).
- Als een vliegtuig (met de armen wijd). Als het vliegtuig daalt gaan we extra diep zitten, stijgt het weer dan mogen we weer wat meer rechtop.
- Balans/Plaatsen
- Een baantje maken met strepen op het ijs (trekken met je schaatsen of pylonen plaatsen), een start pylon en een keer pylon. Vanaf de start en keer pylon maak je snelheid en daarna probeer je over zoveel mogelijk strepen te glijden op één of twee schaats(en).
- Op één of twee benen glijden tussen twee liggende pylonen door.
- Ritme/Timing/Richting
- Het ijs staat onder stroom! Je mag maar met 1 schaats tegelijk op het ijs staan. Je moet bijna springend van het ene naar het andere been.
- Schaatsen in een ritme (zingen van woorden, eigen naam, dier, lettergrepen).
- Remmen/Starten/Keren
- Stoplichtenspel (rondschaatsen of in beperkt gebied vrijschaatsen, en reageren op de kleur/hand die de instructeur ophoudt.
- Videospel (normaal, versneld, vertraagd, stilzetten, terugspoelen).
- Rijden naar een lage hindernis, vlak ervoor remmen, eroverheen stappen en doorschaatsen (kan heel goed in een pylonenbaantje).
- Algehele coördinatie
- Elfstedentocht met klunen, stempelen, bruggetjes, wakken, koek en zopie, eindsprint, valpartijen.
- Lopen, schaatsen, remmen.
- Geruisloos schaatsen (schaats maar achter me aan, maar ik mag je niet horen).
- Bezoek aan de dierentuin.
- Op wereldreis; Waarheen? Waar is dat? Hoe gaan we daarheen? Hoe gaat dat? Wat komen we tegen?
- Boodschappen doen.
- Op reis naar de Kerstman/Sinterklaas.
Hoe kun je het aanleren van de schaatsbeweging benaderen
- Leren door spel, spelenderwijs,
- Veel gebruik maken van fantasie (dieren, sprookjes, tv, film),
- Leren door imitatie, (voordoen- nadoen),
- Na momenten van veel actie even een rustmoment nemen, b.v. even op de grond zitten en een liedje zingen of zomaar even kletsen, namen leren,
- In het begin van de les het aanlerende gedeelte plaatsen omdat later de concentratie afneemt,
- Grove bewegingen aanleren, glijden op een been is vaak nog wat te moeilijk maar het moet wel uitdagend blijven,
- Oefenstof / spelvormen van makkelijk naar moeilijk,
- Laten merken dat je elk kind goed ziet, evt. om de beurt de kinderen iets voor laten doen en bij naam noemen,
- Spelletjes doen waar iedereen aan mee kan doen, eenvoudige tik spelletjes, zangspelletjes zoals ‘Wie niet schaatsen wil’,
- Op de (krabbel)baan een eigen, veilig plekje creëren waar je elke les weer afspreekt.
Wat kun je van deze groep verwachten
- Aan het einde van de cursus zelfstandig de ijsbaan rond gaan,
- Zo snel mogelijk weten waar je je op de ijsbaan bevindt en op de hoogte zijn van de rijrichting en de regels op de ijsbaan,
- Zonder in paniek te raken op zoek kunnen gaan naar de instructeur of de ouders,
- Vertrouwd raken met het ijs en de ijsbaan beleven als een plek om te spelen,
- ‘Weten’ dat de V-stand voor schaatsen is en de A-stand voor het remmen,
- Verschil weten tussen recht en scheef op de schaatsen staan,
- Kunnen glijden op twee benen met de schaatsen zo recht mogelijk,
- Zelfstandig schaatsen aan en uit kunnen doen.
Biologische ontwikkeling
- Grove motoriek, glijden op twee benen gaat prima, maar op een been is het nog erg moeilijk, heeft soms ongecontroleerde bewegingen.
- Aerobe uithoudingsvermogen, bewegelijk maar heeft duidelijk rustmomenten nodig.
- Kind ontwikkelt waarneming, leert van een geheel de onderdelen te onderscheiden, bv de ijsbaan bestaat uit een grote baan en een krabbelbaantje.
Cognitieve ontwikkeling
- Snelle groei in taal ontwikkeling, zinnen worden langer.
- Het kind gaat begrippen samenvoegen aan de hand van een opvallend kenmerk, bijvoorbeeld als een kind een kleine dikke boom en een lange dunne boom ziet
- Staan zal het kind het alleen over de lengte van de boom hebben en niet over de dikte, uit de lange boom komen meer stukken hout dan uit de kleine omdat deze boom langer is. (intuitive thought).
- Heeft grote belangstelling voor dingen in de natuur en de omgeving.
- Houdt van herhalingen, steeds hetzelfde spelletje willen doen.
Sociale ontwikkeling
- Is nog behoorlijk egocentrisch, spreekt vaak alleen maar om het spreken zelf maar niet om te communiceren met anderen. Bijvoorbeeld als je vraagt wat een kind gedaan heeft in het weekend krijg je een lange monoloog, het kind wil niet stoppen met praten.
- Begint te leren om om te gaan met anderen en krijgt eerste vriendschappen, Samenwerken is echter nog wel heel moeilijk.