Theoretische verantwoording
Je gaat beter schaatsen door; te schaatsen.
Dat is een autonoom proces. Dit autonome proces kunnen we wel verbeteren, versnellen door les/training te geven. Het voordeel hiervan is dat beter en sneller schaatsen ook vaak leuker is.
Wij maken gebruik van de moderne, wetenschappelijke manieren van denken over het aanleren van een beweging en geven hierover een verantwoording.
Inleiding; Duosport
In 1990 is Duosport op de Jaap Edenbaan in Amsterdam gestart met het verzorgen van schaatslessen voor recreanten. De filosofie achter deze lessen was dat elke schaatser dezelfde kwaliteit van begeleiding krijgt ongeacht het schaatsniveau. Van 5 jaar tot goede schaatser(wedstrijden), altijd een goede instructeur.
Om dit voor elkaar te krijgen zijn we van begin af aan instructeurs gaan opleiden. Behalve dat “leren schaatsen” een proces is, is “beter schaatsles geven” dat ook en is een opleidingsplan ook een proces van steeds beter worden.
Het vasthouden aan deze uitgangspunten heeft er in geresulteerd dat Duosport heden ten dage op 8 ijsbanen de schaatsinstructie verzorgt en dat we in de loop der tijd vele instructeurs opgeleid hebben die lang of kort aan ons verbonden zijn(geweest) en/of trainingen en lessen zijn gaan geven bij andere organisaties van jeugdschaatsen tot wereldtop.
Uitgangspunten:
- Iedere schaatser is uniek,
- Op zoek naar een schaatsbeweging die past bij de schaatser en effectief is.
Dit betekent dat er geen universele techniek is waaraan iedereen moet voldoen. Beter leren schaatsen is een proces. Een proces dat voor iedereen anders verloopt omdat iedere schaatser uniek is. Het is ook geen universeel van te voren geheel te plannen proces. Wij streven naar een manier van lesgeven die gebruik maakt van de moderne methodes.
De combinatie van unieke personen en daarbij passende schaatstechniek gecombineerd met een non-lineair leerproces maakt dat beter leren schaatsen ook een andere manier van denken over techniek vraagt.
We kunnen niet spreken van een optimale schaatstechniek(sjabloon) waar iedereen aan moet voldoen maar van biomechanische uitgangspunten waaraan een persoonlijke techniek moet voldoen.
Hoe kijkt de buitenwereld aan tegen iets leren?
Leren door: Verteld te worden hoe het moet, strak, klassikaal
OF?
Leren door; uitgenodigd worden, zelf voelen/uitzoeken
Individueel, beetje rommelig
Vraag jezelf eens af hoe je hebt leren lopen?
Waarschijnlijk zo.
Is er toen verteld hoe het precies moest? Nee, je werd verleid tot naar je moeder lopen en daarmee oefende je en leerde je lopen. Heel veel vaardigheden heb je op die manier geleerd. Fietsen, huppelen, hoela hoepen, touwtje springen en zo kunnen we wel doorgaan.
Schema 1 Het lerend vermogen.
Elke beweging die we maken en dus zeker ook de schaatsbeweging is uitermate complex. We hebben ongeveer 100 mobiele gewrichten in ons lichaam en ongeveer 640 spieren. Niet elk gewricht en elke spier heeft een functie bij de schaatsbeweging maar het zijn er zo veel dat geen beweging ooit hetzelfde is of kan zijn en ons lichaam dus een grote vorm van “zelforganisatie” heeft en van daaruit gecoördineerd(functioneel en doelmatig) beweegt.
Bewegen is dan een vorm van reageren op waarnemingen(voelen, zien, horen) zonder dat daarbij altijd een bewuste sturing/bewerking nodig is.
Schema 2 Leren in bredere context.
Leren is ook aanpassen
Bewegen gebeurt nooit in het luchtledige maar altijd in een omgeving. (Leren)bewegen is dan ook een vorm van aanpassen aan de omgeving. Om te leren schaatsen moet je om kunnen gaan met schaatsen op ijs. Jij maakt een beweging(stap op het ijs), je krijgt daar informatie over(via waarneming) en past die informatie weer toe in je bewegen. De taak uit dit model is; gaan schaatsen op de ijsbaan.
Waarom denken we dan toch vaak aan expliciet leren(geïnstrueerd worden over hoe het precies moet) als we aan leren denken?
In de wetenschappelijke theorieën over het aanleren van vaardigheden is al langer een omslag van expliciet leren naar meer impliciet leren(uitgenodigd worden door de situatie om iets te leren).
Een nieuw model is het non-lineaire aanleren van bewegingen. Het combineert verschillende hedendaagse theorieën over motorisch leren in een pedagogisch model.
Met non- lineair aanleren wordt bedoeld dat er geen directe lineaire relatie is tussen input en output bij motorisch leren, dit in tegenstelling tot de meer traditionele benadering die we lineair zullen noemen. Non-lineair aanleren van vaardigheden is breder dan alleen expliciet leren inruilen voor impliciet leren.
Kernwaarden van Lineair aanleren van bewegingen
- Beweging vooraf vastgelegd in motorisch programma of blauwdruk.
- Leren is stap voor stap dat motorisch programma vormen en optimaliseren.
- Kennis opdoen over beweging en die internaliseren.
- Van bewust naar onbewuste uitvoering.
Kernwaarden van Non-lineair aanleren van bewegingen
- Beweging ontstaat in de dynamisch interactie met de omgeving
- Leren is zoektocht naar adaptieve oplossing (deels onvoorspelbaar)
- Leren bewegen begint met leren waarnemen (intunen op informatie, education of attention).
Lineair | Non-lineair | |
modulair | versus | holistisch |
expliciet | versus | impliciet |
sjabloon leren | versus | individuele techniek invulling |
drillen/herhalen | versus | verscheidenheid in aanbod |
docent bepaalt de leerroute | versus | leerling bepaalt (mede)de leerroute |
Schema 3 Verschillen Lineair en Non-Lineair leren.
Zowel lineair als non-lineair zijn motorische vaardigheden aan te leren. Welke vormen je als instructeur kiest hangt af van wie jij bent en natuurlijk de cursisten. Wat je doet moet passend zijn bij het doel. Mensen beter, lekker laten schaatsen/sporten.
Non-lineair aanleren van schaatsen betekent voor ons dat we proberen les en training te geven volgens “actuele inzichten”. Omdat de praktijk van het aanleren van vaardigheden niet zwart wit is gaat het erom dat we als instructeurs veel verschillende vormen en opdrachten tot onze beschikking hebben om de cursisten optimaal te laten schaatsen(een grote gevulde gereedschapskist). Weten wie je cursist is en je opdrachten daar op aanpassen is dan ook een belangrijk onderdeel.
Dus wat betekenen deze onderdelen voor ons als instructeurs:
Niet alleen modulair maar juist ook holistisch:
Meer holistisch betekent het oefenen van gehele beweging in een passende situatie. Je kunt een beweging wel vereenvoudigen, maar je gaat de beweging niet opdelen in deeltjes. Als de cursisten op die manier iets leren, hebben ze gelijk het gevoel dat ze ook echt schaatsen en; waarom alles in delen knippen als het gelijk als een geheel toegepast kan worden?
Niet alleen expliciet maar juist ook impliciet
Expliciet; benoemen “hoe” de (deel)beweging precies moet worden uitgevoerd als opdracht. Impliciet; iets aanleren door te vertellen “wat” je moet doen en wat het resultaat van je beweging moet zijn. Cursisten willen graag expliciet horen wat ze fout doen. Aan ons ze te verleiden het goede te doen.
Expliciet leren:
- Instructies en demonstraties om kennis door te geven over ideale bewegingsuitvoering
- Feedback om fouten t.o.v. ideale bewegingsuitvoering te identificeren en corrigeren
-
Expliciet leren vraagt goed werkgeheugen
- Kennis over bewegingsuitvoering omvat vaak meerdere beweegregels stap voor stap aaneengeschakeld worden. Eerst dit, dan dat; als dit, dan zo. Het werkgeheugen onthoudt de informatie over beweegregels kort en bewerkt deze enigszins. Hierdoor is het leerresultaat in de les vaak vrij groot maar een week later of bij stress situaties veel kleiner.
Expliciet leren is beter bij leerlingen met sterk werkgeheugen.
Impliciet:
Leren zonder eerst kennis op te doen. De theorie spreekt dan over vormen als:
- dubbeltaak leren
- fouten minimaliseren
- analogieën leren
- aandacht op resultaat van de beweging (i.p.v. uitvoering)
Grotere weerstand tegen stress en vermoeidheid. Stress/vermoeidheid leidt tot hergebruik expliciete kennis (de-automatisering) en na impliciet leren is er minder kennis voor hergebruik voorhanden zodat dit ook niet storend kan werken.
Een meer individuele techniek invulling
Trainer heeft een ideaal plaatje op zijn netvlies en de schaatser krijgt te horen waar zijn/haar techniek niet past in het plaatje. Dat plaatje is leidend en niet de individuele kenmerken en voorkeuren van een schaatser. Vasthouden aan een ideaal plaatje, als het al zou kloppen, betekent een kans op frustratie bij cursisten als ze dat plaatje niet kunnen bereiken. De vraag is, hoe gaat de cursist beter schaatsen binnen de eigen mogelijkheden(fysiek, tijd, sociaal, enz.).
Verschillende variatievormen gebruiken
Herhalen; één onderdeel veel herhalen om het “in te slijpen”.
Verscheidenheid in aanbod; veel verschillende bewegingsvormen aanbieden om een breed coördinatief vermogen te kweken.
Vraag hierbij is: Werkt het al bij het begin van het aanleren van een beweging of beter als de beweging al een beetje onder de knie is? Ook kun je je afvragen of je echt hele vreemde bewegingen wilt gebruiken. Variatie zit ook in het aanbieden van verschillende situaties om te oefenen en toe te passen, diversiteit van opdrachten met verschillende snelheden/frequenties.
Niet alleen de instructeur maar ook de cursist bepaalt de leerroute
Trainer bepaalt de leerroute; Trainer bepaalt de les en geeft de schaatsers feedback op wat deze belangrijk vindt.
Schaatser bepaalt de leerroute; Cursist geeft bij trainer aan wat de leerbehoefte is en instructeur/trice past de les daar op aan.
De theorie zegt: Als cursisten invloed hebben op de les, zijn ze daardoor meer betrokken bij de lessen en leren daarom meer en ook sneller.
Voor ons geldt: Natuurlijk bedenk jij de les en bereidt je die voor. Als je ruimte geeft aan invloed van cursisten, wordt je cursus beter en leer je zelf ook veel. Het laten bepalen van de leerroute door de cursist valt of staat met open communicatie. Hoe voelde het, wat miste je, wat vond je vorige week prettig. Kun je opdrachten aanpassen voor verschillende cursisten? Als de cursist invloed heeft op het leerproces is de kans het grootst dat er een ‘veilige’ & prettige leeromgeving wordt ervaren waarin de leerling enthousiast kan ontdekken en leren. Soms kan een enkele keuze al een goed gevoel geven.
Dan is natuurlijk direct de vraag:
Wie zijn je cursisten?
Alle cursisten van jong tot oud komen om beter en lekkerder te schaatsen. Wij weten dat ergens beter in worden een lang proces is. Daarom is het zaak om cursisten enthousiast te maken en te houden om door te gaan in dat proces. Verder gaat iets aanleren beter als je je op je gemak voelt en er weinig of geen angst en stress is. Daarom is elke les bij ons een prettige ervaring die maakt dat ze volgende keer weer willen en liefst nog een keer extra. Wat die les prettig maakt voor cursisten is natuurlijk wel verschillend.
- merken dat je beter wordt.
- fysiek bezig zijn
- met anderen bezig zijn
Een goede schaatsbeweging
Als er dan geen universele schaatstechniek is en iedereen een eigen passende schaatsbeweging zou moeten kunnen ontdekken en aanleren, kunnen we dan niets zeggen over die schaatsbeweging?
Als we niet uitgaan van een sjabloon of ideaalplaatje dan willen we toch wel weten wat past, wat maakt dat die schaatser zo goed als mogelijk schaatst.
Daarom kunnen we wel spreken over uitgangspunten/richtlijnen/wetmatigheden
- Uitgangspunt 1 Afzet dwars op de schaats.
- Uitgangspunt 2 Schaats moet snijden in het ijs voor afzet grip.
- Uitgangspunt 3 Kleinere kniehoek geeft meer afzet potentie (wat is dat dan)(wat zijn de beperkende factoren) lengte om af te zetten.
- Uitgangspunt 4 Een scherpere hoek tegen het ijs geeft een meer horizontale component van de afzet.
- Uitgangspunt 5 Meer gewicht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs.
- Uitgangspunt 6 Meer snelheid vereist meer terugsturen van de schaats. (waarom dan) om voldoende tijd/ ruimte te geven voor kracht tegen het ijs.
- Uitgangspunt 7 Zoek naar een frequentie die een optimum geeft tussen optimale druk/vermogen per slag en zoveel mogelijk slagen per tijdseenheid.
En vanuit deze uitgangspunten kunnen we wel de schaatsbeweging analyseren vanuit de twee bewegings-technische cirkels.
Een goede schaatsbeweging, een analyse
Vanuit de lineaire kant kunnen we de schaatsbeweging opdelen in verschillende onderdelen/fases.
Schema 4 De schaatsbeweging opgedeeld in verschillende fases/onderdelen
Als de opdrachten in de lessen alleen gebaseerd zijn op dit opdelen in onderdelen, zullen we eerder het modulaire leren stimuleren(lineair): Instructies en demonstraties gericht op deelbewegingen (stap voor stap).
Als we verder kijken naar de schaatsbeweging, kunnen we ook de opdrachten geven vanuit een wat diepere laag van bewegen. We komen dan in de volgende cirkel. De onderdelen van deze cirkel spelen een rol in elk onderdeel en fase van de schaatsbeweging.
Schema 5 Bewegings technische facetten van elke beweging.
Opdrachten vanuit deze laatste cirkel maken combinaties uit de vorige cirkels mogelijk en dan krijg je meer non-lineair holistisch leren: Oefenen van gehele beweging in context (Dus; wel vereenvoudigen, maar niet fragmenteren).
Schaatsen is een fysieke sport. Het doet een beroep op alle fysieke onderdelen van bewegen.
Schema 6 Fysieke aspecten van bewegen
Bij het aanleren van schaatsen zullen vooral de aspecten: stabiliteit, behendigheid en power getraind worden.