WAT, mechanische uitgangspunten

De schaatsbeweging: Als we niet uitgaan van één sjabloon één ideaalplaatje dan willen we toch wel weten wat past, wat maakt dat een schaatser zo goed schaatst als mogelijk is. Daarom onderschrijven we wel een aantal uitgangspunten, richtlijnen of wetmatigheden.

 

Afzet dwars op de schaats, anders glijdt de schaats naar achteren weg. Als de afzetkracht loodrecht op het ijzer staat zal het niet naar voren of naar achteren wegglijden.  In dit uitgangspunt wordt krabbelen (eigenlijk je looppatroon omzetten op de schaats) schaatsen (zijwaarts op je schaats afzetten om vooruit te bewegen)

Een schaats moet snijden in het ijs voor afzet grip, glijden en snijden vormen een mooi koppel. Een schaats kan over de “ronding”  van voor naar achteren wiegen. Tijdens de afzetfase moet de schaats snijden om horizontale kracht te kunnen geven. Als een ijzer schuin staat snijd het dieper in het ijs en krijgt het meer grip.

 

Of dit ook waargemaakt kan worden hangt af van allerlei factoren, (o.a. timing, momentum, richting, hoekversnellingen etc) Zeker als je je heup van je afzetbeen omhoog (je Lichaam Zwaarte Punt (LZP) gaat omhoog) brengt geeft dat een grotere kniehoek. (en minder afzetpotentie)

 

Het gaat om de hoek tussen het IJS en je LichaamsZwaartePunt (LZP) zeg de projectie van je lichaam in één punt loodrecht naar beneden op het ijs. Hoe je dat doet (je knieën naar binnen, een scherpere enkel hoek of dat je de hoek verkleint door een heup of schouder actie) maakt niet uit.

Meer gewicht/druk/kracht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs. Te snel met je bovenlijf van de schaats weggaan (wegdraaien) maakt dat er minder gewicht tegen het ijs drukt en dus minder kracht van het ijs terug komt. Hoe iemand het gewicht tegen het ijs houdt is voor iedereen anders maar je heup van je afzetschaats omhoog brengen haalt het gewicht van het ijs.

 

Meer snelheid vereist meer terugsturen van de schaats om voldoende tijd en ruimte te geven voor kracht tegen het ijs. Als je schaats minder terugstuurt, ben je op hoge snelheid eerder voorbij je schaats en kun je niet meer afzetten.

De 100 meter wordt door topschaatsers ongeveer even snel afgewerkt als de 100 meter van hardlopers. 40 Km kunnen schaatsers ongeveer 2x zo snel afleggen dan lopers. Hoe lang kan een loper naar achteren afzetten? Hoe sneller hoe korter.

 

Een optimale frequentie geeft een optimum tussen maximale druk/vermogen per afzet en zoveel mogelijk afzet momenten per tijdseenheid.

De meeste schaatsers op de ijsbaan rijden met een min of meer gelijke frequentie. Zowel de snelle schaatsers als de langzamere schaatsers. Toch zal iedereen voor zichzelf af moeten stemmen wat een prettige frequentie/ritme is. Een ritme wat maakt dat je effectief(genoeg tijd om technisch goed te kunnen schaatsen), met voldoende snelheid(je wilt toch op een snelheid rijden die een beetje bij je past) en niet te vermoeiend is (na 1 rondje 10 minuten uit moeten rusten is voor ons niet ok).

Vaak betekent een trager ritme dat je meer kracht moet zetten en sneller vermoeide benen krijgt als je snelheid wilt behouden. Een hoger ritme is vaak voor je hele lijf (hogere hartslag en zwaarder ademen) wat zwaarder maar relatief minder vermoeiend voor je benen.

Toppers rijden meestal met een hoger ritme dan recreanten (tel maar eens mee voor de tv en probeer dat tempo zelf op de ijsbaan) en zeker met meer vermogen per slag. Daar zijn het dan ook toppers voor. Wij moeten zoeken naar ons eigen optimum.